Lidwoorden: de of het

De Nederlandse taal kent 3 lidwoorden: de, het en een. ‘De’ en ‘het’ zijn bepaalde lidwoorden. ‘Een’ is een onbepaald lidwoord. Voor het juiste gebruik van lidwoorden bestaat helaas geen vaste regel of ezelsbruggetje, wel kun je de punten in de onderstaande tabel onthouden.

Lidwoorden

Lidwoord ‘de’	Lidwoord ‘het’
• vrouwelijke en mannelijke woordgeslachten	• onzijdige woorden in het enkelvoud
• meervoudsvormen van de- en het-woorden	• namen van windrichtingen
• persoonsnamen	• namen van talen
• diernamen	• namen van metalen
• namen van bloemen	• namen van sporten
• namen van bomen	• namen van landen en steden
• namen van vruchten
• namen van jaargetijden
• namen van muziekinstrumenten

Wanneer gebruik je het lidwoord ‘de’?

• bij vrouwelijke en mannelijke woordgeslachten
• bij meervoudsvormen van zowel de- als het-woorden (de studenten, de boeken)
• bij persoonsnamen (de vader, de moeder, de lerares)
• bij diernamen (de vogel, de kat, de hond)
• namen van bloemen (de roos, de lelie, de narcis)
• namen van bomen (de beuk, de berk, de eik)
• namen van vruchten (de appel, de druif, de ananas)
• namen van jaargetijden (de winter, de lente, de zomer)
• namen van muziekinstrumenten (de fluit, de piano, de harp)

Wanneer gebruik je het lidwoord ‘het’?

• bij onzijdige woorden die in het enkelvoud staan
• namen van windrichtingen (het noorden, het westen, het zuiden)
• namen van talen (het Nederlands, het Duits, het Fries)
• namen van metalen (het goud, het zilver, het ijzer)
• namen van sporten (het tennis, het hockey, het voetbal)
• namen van landen en steden (het mooie Parijs, het zwoele Salvador)

Twijfel je over het juiste lidwoord? Op www.woordenlijst.org kun je voor elk zelfstandig naamwoord het juiste lidwoord opzoeken.

[was_this_article_helpful]